Deze subsidieregeling richt zich op bioscoopfilms met een culturele waarde die door hun toegankelijkheid in staat zijn grotere groepen van de bevolking in Nederland te bereiken.
Alleen bioscoopfilms komen voor suppletiesubsidie in aanmerking. Hieronder kunnen ook documentaires vallen, mits het aannemelijk is dat deze primair zijn bedoeld voor bioscoopvertoning in Nederland.
Als graadmeter voor toegankelijkheid gelden de door marktpartijen in deze bioscoopfilms toegezegde investeringen. Anderzijds beoogt de regeling uitdrukkelijk niet het subsidiëren van bioscoopfilms die door hun commerciële opzet ook zonder overheidssteun tot stand zouden kunnen komen. In het verlengde daarvan dient bij de aanvraag dan ook gemotiveerd te worden waarom op basis van de door de filmdistributeur verwachte netto filmopbrengst niet meer investeringen van marktpartijen kunnen worden aangetrokken.
Het verlenen van overheidssteun aan films zonder culturele waarde is op grond van deze suppletieregeling niet mogelijk. De aanwezigheid van culturele waarde wordt door het Fonds marginaal getoetst. Daarvoor biedt artikel 1, tweede lid, het kader. Het gaat hierbij om kenmerken die verbonden zijn met de inhoud van de film. Niet relevant is dus of de maker(s) van de film aan één of meer van de genoemde criteria voldoen.
Om te voorkomen dat het Fonds overheidssteun verleent aan filmplannen die buiten het doel van deze suppletieregeling vallen, zijn de kenmerken voor culturele waarde binnen de context van de Europese regelgeving zo ingericht dat er ook sprake moet zijn een bepaalde relevantie van een filmproject voor de bevolking in Nederland. Bovendien is de kring van aanvragers beperkt tot in Nederland sinds 3 jaar gevestigde filmproducenten en filmproducenten uit de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte of Zwitserland.
Voorts is de aanvrager bij subsidieverlening verplicht om 100 procent van de verleende suppletiesubsidie in Nederland te besteden. Afgezien van een marginale toets op de culturele waarde verricht het Fonds geen aparte artistiekinhoudelijke toets op grond van deze regeling. Evenmin verricht het Fonds een aparte toets op de publiekspotentie van het filmproject.
Aan de hand van de door marktpartijen gedane investeringen, en of deze voldoen aan de subsidiecriteria, zal het Fonds de publiekspotentie marginaal toetsen. Wel worden strenge eisen gesteld aan de partijen die samen met het Fonds bijdragen verlenen aan de financiering van de bioscoopfilm waarvoor suppletiesubsidie is aangevraagd en de voorwaarden waaronder zij dat doen.
Via het aanvraagformulier kan het Fonds rechtstreeks om inlichtingen vragen bij andere partijen dan de aanvrager die mede bijdragen aan de financiering en zich een beeld vormen over hun bekendheid met de markt en hun (financiële) positie en de aannemelijkheid dat zij hun verplichtingen kunnen nakomen. Ook zal het Fonds toetsen of de voorwaarden waaronder andere marktpartijen dan de aanvrager zelf investeren in een filmplan marktconform zijn en de financieringsconstructie als geheel transparant is en niet berust op afspraken die, indien deze ten tijde van de subsidieaanvraag bij het Fonds bekend waren geweest of bekend geweest hadden moeten zijn, niet tot subsidieverlening hadden geleid.
Om het belang daarvan te onderstrepen, voorziet de suppletieregeling in een speciale sanctiebepaling.
Meer informatie
Suppletieregeling Filminvesteringen Nederland
Subsidies en fondsen films