War Child heeft geen enkele moeite met financiering door middel van subsidies. Want hoe meer geld, hoe meer kinderen in oorlogsgebieden er geholpen kunnen worden. Maar de organisatie houdt de verhouding met andere bronnen van inkomsten wel scherp in de gaten.
Gezamenlijke fondsenwerving blijft lastig
In het veld is de samenwerking met verwante organisaties er dus. Met betrekking tot institutionele fondsenwerving is die samenwerking er ook, maar op het gebied van de eigen fondsenwerving in Nederland preekt iedereen toch voor eigen parochie. “We hebben wel gesprekken over gezamenlijke fondsenwerving, maar het is lastig,” zegt Teunissen daarover.
“De verschillende organisaties hebben verschillende culturen, verschillende strategieën en een verschillend beleid. In andere sectoren zie je dat ook. Kijk alleen maar naar alle organisaties voor kankerbestrijding. Het gevolg is dat iedereen apart fondsen werft. Wat overigens geen probleem hoeft te zijn. Uiteindelijk gaat het erom dat het geld zo goed mogelijk wordt besteed. Welke organisatie dat dan doet is minder belangrijk.”
Afgewogen fondswervingsmix
War Child is een voorbeeld van een goed doel dat overheidsgeld wél graag accepteert. Van de 36 miljoen euro die de organisatie voor hulp aan oorlogskinderen in 2017 binnenhaalde, was maar liefst 22 miljoen geoormerkte subsidie. De reden is heel eenvoudig, zegt manager Marketing Strategy & Projects Nienke Teunissen: “Als wij dat geld aannemen kunnen we meer kinderen helpen. Bijvoorbeeld in Libanon, waar we het sterkst aanwezig zijn. Dat komt omdat de overheid veel geld beschikbaar stelt voor projecten in dat land, en dat komt weer omdat Syrië – en daarmee Libanon, met veel Syrische vluchtelingen – hoog op de politieke agenda staat.”
Het aandeel overheidsgeld in de fondswervingsmix mag dan hoog zijn, War Child blijft de verhouding met andere inkomstenbronnen scherp in de gaten houden. Teunissen: “Als je alleen geoormerkt geld tot je beschikking hebt, kun je je eigen beleid niet meer voeren. Wij hebben een sterke focus op research and development, omdat we willen dat onze psychosociale zorg wetenschappelijk is onderbouwd. Met alleen geoormerkte fondsen kunnen we niet alles wat we doen financieren. Bepaalde aspecten van wetenschappelijk onderzoek vallen daar bijvoorbeeld onder. Daarom hebben we ook ongeoormerkte fondsen nodig.”
Onderscheiding voor onderzoek
Uiteraard werft War Child ook fondsen onder zijn achterban. In 2017 schonken individuele donateurs 9 miljoen euro, terwijl bedrijven goed waren voor 3,1 miljoen. Maar geld is zeker niet het enige wat de achterban van War Child bijdraagt, zegt Teunissen: “Wij vinden het heel belangrijk om een movement te zijn [de voertaal bij War Child is Engels, red.], een beweging van mensen en bedrijven die niet alleen geld geven, maar ook hun kennis en tijd.
Zo wonnen wij onlangs in Zwitserland de Klaus J. Jacobs Award voor onze research and development. Een Nederlandse zakenman in Zwitserland merkte dat op en zocht contact met ons. Hij is bezig een netwerkgroep voor War Child in Zwitserland op te zetten en brengt ons in contact met stichtingen en grote gevers die aan ons willen doneren.”
Bouwen aan een beweging
Zo bouwt War Child aan zijn movement. Die moet wat de organisatie betreft natuurlijk zo groot mogelijk worden. Maar hoe doe je dat? Hoe onderscheid je je van organisaties die zich ook met kinderen en kinderrechten bezighouden? En moet je dat eigenlijk wel willen: je onderscheiden? “Elke organisatie heeft wel een niche waar zij goed in is,” antwoordt Teunissen. “Wij zijn in Nederland de enige die zich specifiek en alleen richt op kinderen in conflictgebieden.
Wij hebben wetenschappelijk onderbouwde ideeën over hoe we hen kunnen helpen en willen onze methodes zo goed maken dat andere organisaties ze ook kunnen gebruiken, wat overigens ook al gebeurt. Verder werken we in diverse projecten samen met organisaties als Unicef, Save the Children en Right to Play. Dat doen we om ervoor te zorgen de hulpverlening goed is gecoördineerd en de participanten van programma’s de beste zorg krijgen.
Momenteel bereiken we 300 duizend kinderen. We hopen dat dat er over 10 jaar miljoenen zijn, door samen te werken met andere organisaties en onze methodes te delen. Wat broodnodig is, want er zijn op dit moment wereldwijd 250 miljoen kinderen in conflictgebieden.”
Gezamenlijke fondsenwerving blijft lastig
In het veld is de samenwerking met verwante organisaties er dus. Met betrekking tot institutionele fondsenwerving is die samenwerking er ook, maar op het gebied van de eigen fondsenwerving in Nederland preekt iedereen toch voor eigen parochie. “We hebben wel gesprekken over gezamenlijke fondsenwerving, maar het is lastig,” zegt Teunissen daarover.
“De verschillende organisaties hebben verschillende culturen, verschillende strategieën en een verschillend beleid. In andere sectoren zie je dat ook. Kijk alleen maar naar alle organisaties voor kankerbestrijding. Het gevolg is dat iedereen apart fondsen werft. Wat overigens geen probleem hoeft te zijn. Uiteindelijk gaat het erom dat het geld zo goed mogelijk wordt besteed. Welke organisatie dat dan doet is minder belangrijk.”
Met de blik op de toekomst
War Child helpt kinderen in conflictgebieden om weer met een positieve blik naar de toekomst te kunnen kijken. Dat doet de organisatie door middel van psychosociale zorg, educatie en het bieden van bescherming. War Child is actief in Afrika, Zuid-Amerika, het Midden-Oosten en Azië, maar ondersteunt ook gevluchte oorlogskinderen in Nederland en Zweden.
Foto (c.): Nienke Teunissen